Tegen het midden van 1923 kregen arbeiders drie keer per dag hun loon uitbetaald. Hun echtgenotes stonden aan de poort van de fabriek om dat geld in ontvangst te nemen, naar de winkel te rennen en het om te zetten in goederen of eten. Echter steeds meer winkels bleven leeg. Winkeliers konden niet aan nieuwe spullen komen of snel genoeg zaken doen om het ontvangen kasgeld tegen ontwaarding te beschermen. Boeren weigerden nog langer om de producten van hun land naar de stad te brengen in ruil voor waardeloze bankbiljetten. Niemand had nog maar het geringste vertrouwen in de waarde van de Mark. Er braken voedselrellen uit en groepen arbeiders trokken naar het platteland om eigenhandig groenten te oogsten en boerderijen te plunderen. Winkels en fabrieken moesten wegens een tekort aan goederen en voorraden sluiten, en de werkeloosheid liep plotseling scherp op. De economie stortte ineen.
Datum Posttarief in Marken
1 april 1921 0,60
1 jan. 1922 2
1 juli 1922 3
1 okt. 1922 6
15 nov. 1922 12
15 dec. 1922 25
15 jan. 1923 50
1 maart 1923 100
1 juli 1923 300
1 aug. 1923 1.000
24 aug. 1923 20.000
1 sept. 1923 75.000
20 sept. 1923 250.000
1 okt. 1923 2.000.000
10 okt. 1923 5.000.000
20 okt. 1923 10.000.000
1 nov. 1923 100.000.000
5 nov. 1923 1.000.000.000
12 nov. 1923 10.000.000.000
20 nov. 1923 20.000.000.000
26 nov. 1923 80.000.000.000
1 dec. 1923 100.000.000.000
of 0,10 Rentenmarken!
Een overzicht van de posttarieven voor een standaard brief naar een binnenlandse bestemming, in de periode 1921-1923
Ook het belastingstelsel had ernstig te lijden onder de inflatie. Zakenlieden kwamen er al snel achter dat, simpel door de betaling van de verschuldigde belasting wat te vertragen, de ontwaarding van de Mark ervoor zorgde dat de werkelijke waarde van de betaling vrijwel geëlimineerd werd. Maar de regering, die daardoor veel inkomsten misliep, werd zo gedwongen om steeds méér geld te drukken. Tegen oktober 1923 kwam nog maar 1% van de overheidsinkomsten uit belastingen, tegen 99% uit het creëren van nieuw geld.
Hoewel de geldpersen op volle toeren draaiden was er aan reële waarde steeds minder geld in omloop. De prijzen vlogen veel sneller omhoog dan er aan geld gedrukt kon worden. Ondanks de dagelijkse productie van miljarden Marken kwamen banken zonder geld te zitten om cheques uit te betalen en konden zakenlieden niet meer aan geld komen om goederen te kopen en salarissen uit te betalen. De overheid had met hetzelfde probleem te kampen. Het bleek dat er niet teveel geld in omloop was, eerder te weinig. Aan alle kanten werd er geroepen om méér geld. Als de totale in omloop zijnde geldhoeveelheid werd omgerekend in goudwaarde, dan was deze gedaald van 7428 miljoen Mark in januari 1920 naar een schamele 168 miljoen in juli 1923.
Brief gepost op 5-11-1923, gefrankeerd met 300 miljoen Mark
In november braken er in het hele land rellen en protestdemonstraties uit tegen de inflatie. Half november was de inflatie op z'n hoogtepunt en werden de prijzen elk uur aangepast. Toen de nood zo hoog gestegen was greep de regering in, en wist de Mark vrijwel van de ene op de andere dag te stabiliseren. Eind november 1923 werd een geldhervorming doorgevoerd waarbij een nieuwe bank, de ‘Rentenbank' werd opgericht en een nieuwe geldeenheid, de ‘Rentenmark' werd geïntroduceerd. Er werd een totaal van 2.4 miljard Rentenmark in omloop gebracht, waarbij elke Rentenmark de waarde had van 1 biljoen oude Mark.
Nieuwe Rentenmarke-zegels, met waarde in Pfennige
Vanaf dat moment stopte de geldontwaarding, de Rentenmark behield z'n waarde en zelfs de oude Marken bleven vanaf dat moment stabiel. De inflatie was gestopt.
Hoe kon dit wonder gebeuren? Het ging tenslotte om een geheel nieuwe munt, die nergens voor inwisselbaar was. De onmiddellijke acceptatie van de Rentenmarkt was gelegen in het feit dat de werkelijk in omloop zijnde geldhoeveelheid zeer laag was, slechts 168 miljoen uitgedrukt in vooroorlogse goudmarken. Voor de handel was er een wanhopig tekort aan geld, elke oplossing werd met gejuich ontvangen. Het nieuwe geld kon alleen zonder inflatie geïntroduceerd worden als het publiek er vertrouwen in zou stellen. De regering beloofde dat het nieuwe geld ‘Wertbestandig' zou zijn, waardestabiel. In haar honger naar bruikbaar geld accepteerden de Duitsers dat, althans zolang het tegendeel niet bewezen werd. In theorie werd de Rentenmark gesteund door de onderliggende waarde van al het land en industrieën die in het bezit waren van de Duitse overheid.
Duitse zegels die in 1925 zijn uitgegeven om het door Frankrijk bezette Rheinland te claimen. Op de achtergrond de Duitse adelaar.
Op de tweede plaats, en dit was cruciaal, stelde de regering strikte limieten aan het aantal Rentenmarken dat werd uitgegeven en beëindigde zij direct de uitgifte van oude Marken. Tenslotte stopte de Reichsbank na april 1924 de verstrekking van nieuwe kredieten aan bedrijven, iets dat de inflatie had aangewakkerd. Zakenlieden moesten hun leningen in goudmarken aflossen, gelijk aan de originele waarde van de lening. Daarmee was de prikkel verdwenen om met speculatieve bedoelingen geld te lenen.
In augustus 1924 werd de geldhervorming gecompleteerd door de introductie van de nieuwe Reichsmark, in waarde gelijk aan de Rentenmark. De Reichsmark werd voor 30% gedekt door goudreserves, hoewel deze munt niet inwisselbaar was voor goud. Er werden nieuwe belastingen opgelegd en, nu de inflatie verdwenen was, liepen de belastingontvangsten voor de overheid snel op. In 1924-1925 had de regering weer een begrotingsoverschot.
De inflatieperiode had de verdeling van rijkdom in de Duitse maatschappij ingrijpend veranderd, waarbij de middenklasse als grote verliezer uit de strijd kwam. De arbeidersklasse had al vóór de inflatie weinig te verliezen, dus hier bleven de gevolgen beperkt. De rijken in de samenleving hadden hun kapitaal doorgaans belegd in kunst, juwelen, goud, buitenlandse valuta of onroerend goed, zaken die door de inflatie niet of nauwelijks werden aangetast. Maar waar veel geld verloren wordt zijn er anderen die er juist bij winnen. Met name speculanten, zwarthandelaren en mensen die veel geld konden lenen deden goede zaken. In het algemeen werd echter de herverdeling van het kapitaal als zeer onrechtvaardig ervaren.
Brief in Berlijn gepost op 18-10-1923, gefrankeerd met in totaal 2.060.000 Mark. Wegens ruimtegebrek zijn de zegels aan de achterzijde dakpansgewijs over elkaar heen geplakt.
Hoewel het spook van de inflatie was beteugeld, bleef de bevolking met een vervelende kater zitten. Miljoenen Duitsers uit de middenklasse en de gegoede burgerij, normaliter de ruggengraat van de samenleving, waren door de inflatie geruïneerd. Zij waren zeer ontvankelijk voor de rechts-radicale propaganda van mensen als Hitler. Arbeiders die geleden hadden onder de inflatie sloten zich massaal aan bij het communisme. De mensen die het meest profiteerden van de nieuwe verdeling van macht en geld waren de leiders van grote industrieën, die de democratie wantrouwden en bereid waren om het met Hitler op een akkoordje te gooien, veronderstellend dat zij hem wel in de hand konden houden. De democratische partijen en vakbonden verloren hun kapitaal en werden verzwakt. Het liberaal-democratische stelsel was door de inflatie in diskrediet gebracht, wat voedsel gaf aan het rechts-extremisme van Hitler c.s. die een ‘Nieuw Duitsland' propageerden.