En op pagins 95 en 96:
In juli 2016 verscheen ons eerste rapport over DPRK-slavenarbeid in de Europese Unie. Naar aanleiding daarvan zijn er meerdere malen Kamervragen gesteld, onder meer over eventuele Nederlandse betrokkenheid. De antwoorden op deze vragen, die in eerste instantie kwamen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waren aantoonbaar onjuist en onbegrijpelijk, omdat we vanaf het begin van het onderzoek contact gehad hadden met Buitenlandse Zaken: de conclusie dat er geen sprake was van Noord-Koreaanse dwangarbeid in de antwoordbrief verraste ons dan ook. Ons rapport werd niet eens genoemd, ondanks de eerdere contacten en de begeleidende brief die we naar aanleiding van de Kamervragen aan de beide ministeries hadden geschreven om ze op weg te helpen. Dat verbaasde ons. Maar wat ons collectief verbaasde, was dat de antwoorden regelrecht in gingen tegen wat wij (en ondertussen ook anderen) bewezen hebben. De beide ministeries hadden nota bene als autoriteit een van de intermediairs opgevoerd die vanaf het begin betrokken waren geweest bij het inzetten en uitbuiten van de Noord-Koreanen. Hoe kun je een arbeidsbureau dat bemiddelde bij het aannemen van de Noord-Koreaanse arbeiders citeren als autoriteit als dat juist de instantie is die zich schuldig maakt aan wat verdacht veel op moderne slavernij en mensenhandel lijkt? Beide ministeries waren in het bezit van onze bevindingen en Buitenlandse Zaken was zelfs aanwezig bij de officiële presentatie van het rapport. Onze enige conclusie: de Kamer werd verkeerd geïnformeerd. En dat terwijl de juiste informatie op beide ministeries gewoon voorhanden was. Ter verdediging van de ministeries moet hier overigens wel aangevoerd worden dat het voor EU-lidstaten de normale gang van zaken is om de verklaringen van een ander EU-land te accepteren en te reproduceren. In dit geval, echter, was er voldoende reden om hiervan af te wijken.
We schreven een reactie, waarna er weer een reactie kwam. Die was wat redelijker, al leken beide ministeries nog steeds te doen alsof hun respectieve neuzen bloedden.
Wat volgens mij belangrijk was aan de reacties van de overheid, was ten eerste de volledige ontkenning van het fenomeen (ondanks de kennis van zaken) en ten tweede de contacten met Nederlandse bedrijven in Polen. Het ene is niet los te maken van het andere, zeker niet nu er zoveel meer aan het licht is gekomen. De vraag blijft waarom de Nederlandse overheid ten tijde van het uitkomen van ons eerste rapport geen eigen onderzoek heeft gedaan, ons rapport heeft genegeerd, juist de overtredende bedrijven als autoriteit heeft geraadpleegd en zodoende heeft gemist dat enkele van Nederlands grootste en belangrijkste bedrijven wellicht al meer dan tien jaar, indirect weliswaar, gebruikmaakten van Noord-Koreaanse slavenarbeid. Alleen de overheid zelf kan daar verduidelijking over verschaffen.
Als we deze omstandigheden combineren met de werkzaamheden op Partner Shipyards, ontstaat er een angstaanjagend en tegelijkertijd ook ietwat surreëel beeld, waarin Noord-Korea de gebeten hond is van de internationale samenleving en zwaar gesanctioneerd is, maar tegelijkertijd de sanctionerende landen de gelegenheid geeft om geld te verdienen. Het geld dat Noord-Korea daar weer mee verdient, gaat linea recta naar de wapenontwikkelingsprogramma’s. Een surreële toestand dus, met toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Bert Koenders die zich publiekelijk zorgen maakte over de Noord-Koreaanse langeafstandsraketten en kernwapens, terwijl zijn ambtenaren niet in de gaten hadden dat Neerlands’ scheepsbouwende paradepaardjes door hun al dan niet onbewuste – en indirecte – afname van Noord-Koreaanse slavenarbeid in de EU de ontwikkeling van deze wapens juist al meer dan een decennium financieel steunden.